April 2025
In 2019 besliste het stadbestuur van Sint-Niklaas dat de parking aan sporthal De Witte Molen, ter hoogte van de Magnolialaan, vernieuwd en uitgebreid moest worden. In het kader van deze geplande werken werd eerst een archeologisch onderzoek uitgevoerd.
In de proefsleuven kon vastgesteld worden dat het zuidelijke deel van de parking reeds ernstig verstoord was geweest. In het noordelijke deel werden echter meerdere kuilen, greppels en een waterput gevonden. Op basis van enkele schaarse vondsten konden deze ruim gedateerd worden in de metaaltijden en/of Romeinse tijd. Om deze sporen verder te onderzoeken werd in januari 2021 een zone van 964,48 m² vlakdekkend opgegraven.
Figuur 1. Overzicht van de opgraving.
Tijdens de opgraving werden in totaal 46 sporen geregistreerd. Veruit de meeste sporen waren kuilen. Een groot deel hiervan kon toegewezen worden aan minstens zeven structuren. Het gaat om zes vierpostenspiekers en mogelijk één zespostenspieker. Bij deze laatste is het echter mogelijk dat het gaat om één volledig vierpostenspieker en een bijkomende spieker waarvan de twee resterende palen buiten het projectgebied gelegen waren. Behalve de kuilen waren nog twee greppels en één gracht aanwezig. In deze laatste (spoor 44) werden twee tegulafragmenten en een stuk van een imbrex gevonden. Op basis hiervan kan gesteld worden dat de gracht ten vroegste uit de Romeinse tijd dateerde. Aangezien deze gedurende lange tijd gebruikt werden, kan een (vroeg)middeleeuwse datering echter niet uitgesloten worden.
Figuur 2. Allesporenkaart van de opgraving.
Veruit de belangrijkste vondst bevond zich in het oostelijke deel van het projectgebied. De waterput die al tijdens het proefsleuvenonderzoek was aangetroffen, werd volledig blootgelegd en onderzocht. De waterput was gevuld met meerdere organische pakketten. Onderaan was hierin een verticaal, sterk organisch kleiig bandje zichtbaar dat duidelijk wees op de voormalige aanwezigheid van een beschoeiing die vergaan was. Onder de watertafel waren de houten resten van de oorspronkelijke schacht wel nog aanwezig. Deze was gemaakt uit aangepunte planken die in de bodem ingeheid waren. Een verder onderzoek van deze planken wees uit dat ze alle afkomstig waren van eenzelfde eik die gekapt werd tussen 221 en 210 v.o.t.
Figuur 3. Profiel van de waterput.
Figuur 4. Zicht op de schacht van de waterput.
In de waterput werden redelijk veel vondsten aangetroffen. Toch was er één vondst die qua belang met kop en schouders boven de rest uit stak: een (archeologisch) complete beker met diamantknoppenversiering!
De beker werd op een diepte van ± 120 cm onder het archeologische vlak gevonden en lijkt intentioneel in de – deels opgevulde – waterput geplaatst te zijn geweest. De volledige buik van de beker was, tot de overgang naar de schouder, bedekt met driehoekige tot vierkante uitsteeksels die we “diamantknoppen” noemen. Hoe deze versiering precies werd aangebracht is (nog) niet bekend, maar vermoedelijk gaat het om een combinatie van spatelindrukken in combinatie met het modelleren/uitknijpen van de kleiwand zelf.
Hoewel deze vorm van versiering voorkwam vanaf de metaaltijden/ijzertijd tot in de (vroege) middeleeuwen, wordt hij slechts zelden aangetroffen. Daarenboven gaat het dan meestal om kleine fragmenten en kan er geen volledige vorm herkend worden. De zeldzame voorbeelden van volledige exemplaren zijn vooral gekend uit (zuidelijk) Henegouwen, waar deze steeds in grafcontexten zaten (Ciply, Leval-Trahengies, Mont Eribus). Eenzelfde versieringsvorm, maar op een situla, een heel andere vorm, werd wel gevonden op de hoogtenederzetting van de Kemmelberg. Een constante in al deze contexten is evenwel de duidelijk rijkere context die wijst op een hogere status van de (voormalige) eigenaar. De vondst van deze beker in Sint-Niklaas lijkt er dan ook op te wijzen dat de toenmalige bewoners enig aanzien zullen gehad hebben binnen hun samenleving.
Figuur 5. Beker met diamantknoppen.
Behalve de vondst van de uitzonderlijke beker, leverde de waterput ook belangrijke informatie op over het Sint-Niklase landschap op het einde van de 3de eeuw v.o.t. Dankzij een verder onderzoek van de pollen, zaden en vruchten die in de waterput terechtgekomen waren, weten we dat er sprake was van een zeer bosrijke omgeving met een vrij open ruimte ter hoogte van de nederzetting. Door bosbeweiding (het laten grazen van vee in het bos) was er waarschijnlijk sprake van een lappendeken van dichter bos, struikgewas en open plekken met grasland. Deze werden ingenomen door akkers en graslanden met enkele ruige plekjes aan de randen, die overgingen in boszomen.
In de bossen waren vooral eik en berk te vinden, maar ook lindebomen kwamen vrij vaak voor. Nabij open plaatsen in het bos stonden hazelaars. Behalve hazelnoten, leverde de omgeving ook andere eetbare zaken, zoals bramen, frambozen, dauwbramen en sleedoorn.
De weilanden rond de nederzetting werden vrij intensief begraasd door vee. Dit zal vooral in de zomer geweest zijn, aangezien de weilanden in de winter lang nat bleven. Akkerbouw lijkt vrij beperkt te zijn geweest. De gewassen die verbouwd werden waren pluimgierst, emmertarwe, bedekte gerst, vlas en huttentut. Dat laatste leverde eetbare, olierijke zaden.
Figuur 6. Reconstructie van het landschap omstreeks 221 – 210 v.o.t.
Na de bewoningsfase in de late ijzertijd lijkt het gebied zijn bewoningsfunctie verloren te hebben. Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor een continuïteit naar de Romeinse periode toe. Het kan uiteraard niet uitgesloten worden dat deze in de onmiddellijke omgeving wel terug te vinden is. Binnen het huidige Europark-Zuid werden alleszins meerdere Romeinse erven en graven teruggevonden. Het is zeker mogelijk dat er nog belangrijke resten liggen onder de atletiekpiste!