Vrijdagmiddag 29 augustus 1997. Archeologen en veldtechnici van de Archeologische Dienst Waasland en de Vakgroep Archeologie van de Universiteit Gent zijn naarstig aan het werk om het onderzoek van een Romeinse waterput in Sint-Gillis–Waas af te ronden. De tijdsdruk is vrij hoog, want de zone van ongeveer 5 ha zal binnenkort volledig ingenomen worden door de KMO–zone Kluizenmolen en behalve de paalsporen en greppels werden in totaal 12 waterputten gevonden. Deze moeten allemaal tijdig onderzocht worden, alvorens ze onherroepelijk verdwijnen onder de bedrijfsgebouwen.
Een proefsleuvenonderzoek in 1995 en het onderzoek van de wegenis in 1996 hadden al duidelijk aangetoond dat deze plaats bijzonder gegeerd was in het verleden. Bij het afgraven van de terreinen werd dit bevestigd door de verderzetting van een groot gestructureerd nederzettingscomplex uit de vroege ijzertijd (± 800 – 450 v.C.). Dit sloot aan op de resten die gevonden werden bij voorgaande onderzoeken tussen 1989 en 1996. Behalve enkele greppels en talrijke gebouwen waren ook 7 waterputten uit deze periode aanwezig. Deze laatste bevonden zich alle rond een depressie. Die vormde het restant van een meertje dat hier in de laatste ijstijd lag en in de loop der eeuwen volledig verzand was.
Sporen ten oosten en zuidoosten van datzelfde fossiele meertje toonden aan dat de omgeving ook in de Romeinse tijd nog druk bezocht werd. In een gebied van ongeveer 2 ha werden de resten van Gallo–Romeinse nederzettingen gevonden. Rondom een lokale weg, die over een afstand van meer dan 200 m gevolgd kon worden, werden (minstens) twee boerderijen teruggevonden. Één van deze boerderijen, te dateren in de 2de helft van de 2de eeuw of de vroege 3de eeuw, bestond uit een omheiningsgracht, een groot woonstalhuis, enkele opslagschuurtjes en een waterput.
Het is deze waterput, spoornummer 1124, die op die bewuste vrijdagmiddag in 1997 onderzocht werd. De bemaling rondom de put had de grondwatertafel voldoende verlaagd om een kwalitatief onderzoek toe te laten en eerder was het manuele uitgraven van de waterput van start gegaan. Tegen het weekend zou de waterput volledig afgewerkt zijn. Na het zorgvuldig blootleggen en registreren van de oorspronkelijke vierkante eikenhouten schacht was het tijd om ook de onderste vullingslagen van de waterput te onderzoeken. Daarbij kwam echter een merkwaardige vondst aan het licht: het handvat en de steel van een houten spade!
Om deze unieke vondst met de nodige zorg uit te graven was meer tijd nodig dan die namiddag beschikbaar was. Daarom werd besloten om de bijzondere ontdekking af te dekken, zodanig dat deze tijdens het weekend beschermd zou zijn. Behalve het onderzoeksteam werd niemand op de hoogte gesteld van de vondst. Groot was dan ook de verbazing toen op maandagochtend bleek dat het handvat van de spade verdwenen was. Tijdens het weekend moet een nog onbekende persoon het terrein betreden hebben. Waarschijnlijk had deze de spade opgemerkt en geprobeerd om ze volledig uit de grond te halen. Doordat nog een te groot stuk in de vulling van de waterput stak, moest de dief vrede nemen met het afgebroken handvat. Een magere vangst voor de dief, maar een groot verlies voor de wetenschap.
Ondanks het verdwijnen van een deel van de steel kan het resterende deel van de spade nog steeds als een zeer belangrijke vondst gezien worden. Een recente inventarisatie van archeologische houten voorwerpen in België en Nederland door WOODAN leverde in totaal 35 objecten op die geïnterpreteerd konden worden als schop of spade. Daarvan waren er slechts 6 – waaronder deze – uit de Romeinse tijd. De spade uit Sint-Gillis-Waas is daarbij veruit de best bewaarde.
Net als alle andere gekende spades uit de Romeinse tijd waren het blad en de steel uit hout gemaakt. Voor de spade in Sint-Gillis-Waas was eikenhout gebruikt. Het bewaarde deel was nog 65 cm lang en het hout bleek verstevigd te zijn geweest met een ijzeren blad. Dit was door middel van twee gesmede spijkers aan de zijkant van het houten blad bevestigd. Aan de bovenzijde van het houten blad wijzen vier spijkergaten en resten van corrosie op een verloren gegane bevestiging. Waarschijnlijk behoorden die toe aan de bronzen versteviging die gebruikt werd om het houten blad met de steel te verbinden. Van dat beslag resten nog maar enkele fragmenten. Dankzij verkleuringen van het hout en de aanwezigheid van twee spijkergaten, weten we dat het beslag op de steel minstens tot 11,5 cm boven het blad uitkwam.
Dankzij de ligging onder de permanente grondwatertafel was de spade, net als het hout van de waterput, perfect bewaard gebleven. Door de spade uit de grond te halen, werd deze echter blootgesteld aan de omgevingsfactoren, waardoor zowel het hout als de metalen elementen in sneltempo zouden vergaan. Dit kon gelukkig worden voorkomen door een goede conserverende behandeling. Door de combinatie van de verschillende materialen, die elk een verschillende behandeling vereisen, stelden zich echter heel wat problemen. Gelukkig werd daarvoor advies verleend door de restauratieafdeling van het Römisch-Germanische Zentralmuseum in Mainz, een instelling met wereldfaam op vlak van restauratie van archeologische objecten. Dankzij de vakkundige behandeling door onze voormalige collega Johan Van Cauter kunnen we de spade vandaag nog steeds bekijken en onderzoeken.
Wie het handvat destijds ontvreemd heeft, en wat ervan gekomen is, blijft jammer genoeg een mysterie. Een vrijwel vaststaand gebrek aan professionele conservatie zal er waarschijnlijk voor gezorgd hebben dat dit fragment ondertussen verloren is gegaan. Toch hoorden we enkele jaren geleden geruchten dat het handvat nog steeds zou bestaan en dat de onrechtmatige eigenaar gekend was. Een specifieke naam kregen we evenwel niet te horen. De verdwijning blijft voorlopig dus nog altijd een onopgeloste cold case. Bij deze dan ook een warme oproep aan diegene die de bovenzijde van de spade bezit om deze alsnog (al dan niet anoniem) aan Erfpunt over te dragen. Het vervolledigen van de spade zou een bijzondere wetenschappelijke meerwaarde bieden die persoonlijke belangen ver overstijgt.